Iedereen heeft recht op een woning en een thuis. Zo zou het moeten zijn, maar zo is het nog niet, schrijft stadsgeograaf Cody Hochstenbach. De huidige maatregelen van woonminister Hugo de Jonge zijn een stap in de goede richting, maar zijn niet voldoende. Meer druk op de politiek vanuit de samenleving is nodig.
Het is september 2021 als ik aanwezig ben bij het woonprotest in het Westerpark in Amsterdam. Het is de eerste grootschalige demonstratie tegen de wooncrisis sinds de krakersrellen begin jaren 80. Overal om mij heen zie ik vooral jonge mensen met spandoeken met daarop teksten als ‘ik lust geen huisjesmelk’, ‘mens boven markt’ en ‘housing is a human right’. Dat laatste is de kern. Wonen is een recht. Of beter gezegd, dat moet het zijn, maar is het nu zeker niet. Het is een pleidooi om de macht van de markt ondergeschikt te maken aan de mensenrechten. De overheid moet daar voor zorgen.
Een paar maanden later treedt CDA’er Hugo de Jonge aan als minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het vierde kabinet Rutte. Hij heeft goed geluisterd naar de protestbewegingen en neemt hun woorden over. ‘We hebben te lang geloofd dat de markt vanzelf zou zorgen voor evenwicht in vraag en aanbod’, zegt hij halverwege mei in Trouw. ‘Wonen is een grondrecht. We moeten de regie hernemen om die grondwettelijke opdracht waar te maken.’
De Jonge presenteert dan zijn nota ‘Een thuis voor iedereen’ met daarin plannen voor meer sociale huurwoningen. Het is nogal een contrast met zijn voorganger Stef Blok (VVD) die de sociale huursector juist drastisch wilde beperken. Hij maakte woningcorporaties een kopje kleiner, legde hen de verhuurderheffing op, verhoogde de huren, drong de huurdersbescherming terug en lokte dubieuze buitenlandse beleggers naar Nederland.
Het is positief dat Nederland weer een minister heeft die het grondwettelijke recht op huisvesting benadrukt en stappen wil zetten om dat te verwezenlijken. Toch is er een reëel risico dat het bij niet veel meer dan een holle frase blijft.
Prettige woonplek is een illusie
De toegenomen aandacht voor de wooncrisis komt nadat deze de afgelopen jaren zienderogen toenam. Het zijn allang niet meer de laagste inkomens voor wie de wooncrisis een permanente realiteit is, ook voor de middenklasse is een betaalbare woning niet langer zeker.
Het recht op huisvesting is een frame om de wooncrisis te politiseren. Protestbewegingen over de hele wereld maken er gebruik van, ook de Nederlandse woonbeweging. Hun boodschap is dat goede huisvesting een belangrijk fundament vormt voor een menswaardig bestaan. De overheid heeft de plicht deze basis te garanderen, maar slaagt daar allerminst in.
De socioloog Henri Lefebvre schreef eind jaren 60 vanuit Parijs over het recht op de stad. Revolutie hing in de lucht. Het ging hem niet alleen om het opeisen van een plekje binnen de stadsgrenzen. Het was volgens hem ook een revolutionair recht om de stad en samenleving mede vorm te geven en uiteindelijk te veranderen in iets fundamenteel beters. Voor Lefebvre was het recht op de stad dan ook geen juridisch begrip maar een strijdkreet. Het moest niet in de rechtszaal, maar op straat worden afgedwongen.
Ik zie het recht op wonen op een soortgelijke manier. Voor de meest gemarginaliseerde en onderdrukte groepen – dak- en thuisloze mensen voorop – is het natuurlijk een concrete eis. Zij willen nú huisvesting. Maar er ligt een fundamentelere strijd aan ten grondslag. De eis van protestgroepen is niet alleen dat iedereen opgenomen wordt in de huidige woningmarkt, maar dat het huidige systeem wordt afgebroken en vervangen door een beter en rechtvaardiger systeem.
Het gaat namelijk om veel meer dan een dak boven het hoofd. Wonen is een basis voor het leven, een sociale en culturele activiteit en een vereiste voor welzijn en ontplooiing. Het is de basis voor een menswaardig bestaan. De eis is daarom een betaalbare, passende, gezonde, zekere en veilige woning op de juiste plek. In mijn boek Uitgewoond spreek ik daarom over het recht op een thuis.
Nu is de tegenwerping altijd of deze stapeling van eisen wel realistisch is. Is het niet veel te duur? Investeringen zijn zeker nodig om het recht op een thuis te garanderen, maar ze vallen in het niet bij de miljardensubsidies die wij momenteel verstrekken aan overwegend rijke woningbezitters – zoals de hypotheekrenteaftrek of het nauwelijks belasten van de overwaarde. Investeringen in de volkshuisvesting zijn bovendien investeringen in het welzijn van de samenleving en besparen uiteindelijk kosten. Zo is dakloosheid zelf steevast duurder dan het regelen van huisvesting voor dakloze mensen.
Het moge duidelijk zijn dat het recht op een thuis om zoveel meer gaat dan een juridische toets (hoewel het zeker helpt dat deze eis wordt ondersteund door allerlei mensenrechten waar Nederland zich aan heeft gecommitteerd). Discussies over de woningmarkt verzanden al snel in technische discussies. Dan gaat het over kostenplaatjes, eigendomspercentages en rentestanden. De reikwijdte van de discussie wordt zo begrensd tot technocratisch gerommel in de marge. Het recht op een thuis blaast deze knellende kaders omver door de menselijke kant van het verhaal centraal te stellen. Dat maakt het zo’n aantrekkelijke leus voor protestbewegingen.
Halve oplossingen dreigen
Terug naar Hugo de Jonge. Aan dadendrang geen gebrek en hij lardeert zijn plannen met mooie woorden over de grondwettelijke taak van de overheid om voor voldoende betaalbare woningen te zorgen. Aan de ene kant ben ik blij dat hij deze woorden bezigt. Het heeft symbolische waarde dat we weer een minister hebben die de volkshuisvesting openlijk steunt. Aan de andere kant dreigt het recht op wonen af te glijden tot een holle frase die de status quo bestendigt en wezenlijke verandering juist frustreert.
De plannen van De Jonge voegen zich namelijk niet naar de eis voor fundamentele verandering. De knellende kaders van de markt blijven het uitgangspunt.
Het eerste voorbeeld daarvan is het recente plan van De Jonge, begin mei gepresenteerd, dat het aandeel sociale huurwoningen in iedere gemeente minimaal 30% moet bedragen. Veel gemeenten halen dat nu bij lange na niet en zouden de sociale woningbouw een flinke impuls moeten geven. Wie doorleest, ziet dat in gemeenten waar het percentage al hoger ligt, ingezet mag worden op minder sociale huur. In de praktijk zijn dat grote steden als Amsterdam en Rotterdam waar de wachtlijsten lang zijn en de behoefte aan meer sociale huur het grootst.
Verschraling
Daarnaast is het de vraag om wat voor sociale woningbouw het gaat. De huidige trend is dat het voor een fors deel om tijdelijke woningen zal gaan. Denk aan gestapelde containers op braakliggende veldjes. Zulke woningen bieden weliswaar onderdak, maar verwezenlijken het recht op een thuis niet. Ze dragen bij aan een verdere verschraling van de volkshuisvesting en dichten de kloof tussen koop en huur niet.
Een paar dagen later, op 19 mei, kwam De Jonge alweer met volgende plannen om alle woningen met een maandhuur tot €1000 of zelfs €1250 te reguleren. Momenteel geldt de prijsregulering enkel voor woningen tot €763. Het plan moet een groot deel van alle huurwoningen beschermen tegen marktuitwassen. Het klinkt progressief, maar normaliseert tegelijkertijd hoge huren: alsof €1000 of zelfs €1200 per maand voor een doorsnee appartement niet al een uitwas an sich is.
Bovendien waarschuwde de vereniging van wooncorporaties Aedes nog dezelfde dag dat de plannen ook voorzien in een versimpeling van de huurtoeslag. In de praktijk zal het voor veel huurders een toeslagverlaging betekenen, en juist degenen die nu al nauwelijks kunnen rondkomen verder in het nauw dringen.
Binnen de grenzen van het systeem
Laat me duidelijk zijn: ik ben positief over de voortvarende start van De Jonge als woonminister. Vooral zijn plan (met staatssecretaris Maarten van Ooijen en minister Carola Schouten) om dakloze mensen veel sneller aan een huis te helpen, verdient aanbeveling. Maar desondanks blijven de daadwerkelijk voorgestelde plannen vooralsnog beperkt tot het bijschaven binnen de grenzen van het bestaande systeem. De knellende kaders van de markt blijven leidend, slechts de scherpe randjes worden afgestompt. Een fundamentele koerswijziging beperkt niet alleen de markt, maar investeert ook in een ander ideaal. Dat blijft vooralsnog uit.
De eis het recht op wonen centraal te stellen dreigt opgenomen te worden in het bestaande systeem. De leus wordt zo ontdaan van haar radicale potentie. Waar het voor protestbewegingen een manier was om de wooncrisis te politiseren en de status quo uit te dagen, dreigt het nu juist een instrument van depolitisering te worden.
De progressieve maatregelen die nu op tafel liggen heeft de huidige regering niet uit eigen wijsheid bedacht. Nee, ze werd er toe gedwongen door weerstand en protest uit de samenleving. Het recht op een thuis als politieke eis had een dwingend effect. Neemt Hugo de Jonge zijn woorden serieus, dan zet hij ook de volgende stap: door te investeren in échte volkshuisvesting voor lage en middeninkomens.