Hoe democratie weer snel tot etnocratie kan vervallen

03
author image
Joep Leerssen
Leestijd: 6 minuten

Toelichting van de opinieredactie

Het werk van Joep Leerssen, op het snijvlak van literatuurwetenschap, geschiedenis en Europese Studies, volg ik al jaren aandachtig. Zijn scherpe kijk op hedendaags en historisch nationalisme geeft hij in uiterst toegankelijke analyses, waar het schrijfplezier vanaf spat. Het essay dat hij op ons verzoek voor het FD schreef, waarin hij het gevaar van etnocentrisme voor de democratie vanuit historisch perspectief belicht, is daarop geen uitzondering. — Jesse Beentjes

In veel Europese landen staat de democratie onder druk doordat partijen die een nationalistische koers varen aan de macht komen. Dit zagen we in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw en vraagt opnieuw om waakzaamheid, schrijft emeritus hoogleraar Europese Studies Joep Leerssen.

De natiestaat is nu een dikke eeuw oud. Ze werd in het leven geroepen tijdens de vredesonderhandelingen van Versailles in 1918, toen de verslagen multi-etnische keizerrijken (Hohenzollern, Habsburg en Osmaans) werden opgesplitst volgens het principe van het ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’. In theorie, althans; het principe werd vaak verbroken door strategische belangen en wraakzucht om de agressors mores te leren.

Sowieso was het principe lastig te hanteren, want welk volk had nou het meeste zelfbeschikkingsrecht in grensgebieden zoals Sleeswijk-Holstein, Karelië, Transsylvanië of Zuid-Tirol? Een hele zwik referenda moest soelaas bieden. Maar tot lang na 1918 bleven oorlogshandelingen voortduren, van Anatolië en Finland tot Ulster en Spanje.

Hoe dan ook: het principe werd, althans in theorie, algemeen erkend en na de totalitaire dictaturen in ere hersteld: in het Westen na 1945, in het Oosten na 1989. De moderne democratische staat moet stoelen op volkssoevereiniteit (algemeen kiesrecht) en op het principe van zelfbeschikking, is de gedachte. De staat is er om de natie te belichamen. Maar wat is die natie? Zijn dat de Belgen, of veeleer de Vlamingen? De Spanjaarden, of de Catalanen? De Britten, of eerder de Schotten? En bij welke natie horen de verdeelde inwoners van Ulster, Transsylvanië en Bosnië-Herzegovina?

Lastig, maar het alternatief lijkt nog veel erger: een autoritaire dictatuur met een geknecht en machteloos volk. In onze achteruitkijkspiegel zien we als de grote verwoesters van de nationale vrijheid de dubbelmoloch van Hitler en Stalin, met als doemjaar 1938-1939.

Doemjaar

In september 1938 deed Chamberlain Tsjecho-Slowakije in de uitverkoop omdat Hitler de Sudentenduitsers Heim ins Reich wilde hebben. In augustus 1939 sloten Ribbentrop en Molotov een pact dat de tussenliggende landen opdeelde tussen het Derde Rijk en de Sovjet-Unie. Tsjecho-Slowakije, Polen, de Baltische landen, net onafhankelijk na 1918, verloren hun vrijheid na 1938.

Zo wordt dat ook in al die Centraal-Europese landen herdacht: voor hen zijn de dictaturen van de nazi’s en van de communisten één pot nat, en ligt de communistische dictatuur, die tot 1989 duurde, veel verser in het geheugen. Het is daarom niet verwonderlijk dat men uitgerekend in Centraal-Europa zo gebeten is op Rusland, dat in Oekraïne hervalt in de agressie van 1939.

Maar dat doemjaar beneemt ons het zicht op achterliggende patronen, die we ook in beeld moeten hebben om de politieke crises van de laatste tijd te begrijpen. Een vraag voor een pubquiz: Wat verbindt de namen Horthy, Piłsudski, Smetona, Ulmanis, Päts, Metaxas en koning Carol? Antwoord: het waren de autoritaire staatshoofden die tussen 1919 en 1939 een dictatoriaal bewind vestigden in respectievelijk Hongarije, Polen, Litouwen, Letland, Estland, Griekenland en Roemenië. Daar werd de parlementaire staat al vóór de Hitler-Stalin-stoomwals bij het grof vuil gezet. De Wikipedia-artikelen over die landen stappen soms wat besmuikt over die gênante episode heen. Ze weiden breder uit over het gedane onrecht door de buitenlanders, Hitler en vooral Stalin. Maar de zuurverdiende vrijheid van 1919 werd in die landen al moedwillig weggegooid. De parlementaire, rechtsstatelijke democratie werd zoals bekend ook omvergeworpen door de dictators Benito Mussolini (Italië), Primo de Rivera (Spanje) en Antonio Salazar (Portugal); in Oostenrijk, nog vóór de Anschluß, door Engelbert Dollfuß; in Vichy-Frankrijk door Pétain.

Tweederangsdictators

Wie zich nu zorgen maakt over de rechtsstaat, denk aan Hongarije en Polen, doet er goed aan het eerdere failliet van de democratische natiestaat in al die landen tot zich door te laten dringen. Waar haalden die tweederangsdictators van het interbellum hun mandaat vandaan? De socioloog Max Weber voorzag het al in 1919. Hij ontwaarde een nieuw soort leidersfiguur, dat zijn gezag niet aan dynastieke afstamming of institutionele positie ontleende, maar aan iets dat hij ‘charisma’ noemde: een bijna religieuze uitstraling die de emoties van het volk kon mennen en volgelingen in vervoering bracht. Vaak hadden ze dat charisma te danken aan een heldenstatus vanuit de Groote Oorlog: denk aan Piłsudski in Polen, Pétain in Vichy-Frankrijk, Hindenburg in Duitsland. Dat is ook de reden waarom we het fascisme van de jaren 30 steevast in militaire of quasi-militaire uniformen zien rondlopen: het stond heldhaftig. (Daarin ligt een wezenlijk verschil met hun extreem-rechtse ideologische erfgenamen van vandaag. Die slopen de rechtsstaat in burgerkledij; hun toverwoord luidt niet ‘discipline’, maar ‘vrijheid’ - wel te verstaan: ‘onze vrijheid’).

En ze regeerden allemaal bij de gratie van het nationaliteitsprincipe. Ze claimden de grote voorvechters te zijn van de cultuur, de identiteit, de nationaliteit van hun land. Onder hun gezag werd de publieke sfeer genationaliseerd. In het onderwijs, in de cultuur: overal vierden nationale identiteitsbevestigingen hoogtij. Het was tradities wat de klok sloeg. Oude mythen, sagen en legenden, oude heldenfiguren werden ingezet als nationale legitimatie van een niet-verkozen machtshebber. De zelfbeschikking van het volk werd uitbesteed aan een dictator en de volkssoevereiniteit: charisma in plaats van verkiezingen.

'De natiestaat staat bloot aan een sluipend politiek roestproces: dat van etnocorruptie'

In het begrip ‘natiestaat’ heeft het tweede element ‘staat’ een duidelijke betekenis: een soevereine instantie met een monopolie op legitiem geweld, en met gezagsinstanties zoals leger, belastingstelsel en rechterlijke macht. Maar dat eerste element, de ‘natie’, is dubbelzinnig. ‘Het volk’ kan een sociale laag van de samenleving zijn – alle belastingbetalers die burgerrechten claimen. Maar het kan ook een cultuurtraditie zijn, een volk te midden van andere volkeren, dat van generatie op generatie samen blijft door taal, cultuur en gedeelde herinneringen.

Die twee aspecten van het natiebegrip worden in de wetenschap aangeduid met de Griekse termen demos en ethnos. President Obama sprak de Amerikaanse samenleving als een demos aan, als een belastingbetalende burgerij. President Trump leunde in de richting van de ethnos, als een door vijanden en verval bedreigde cultuurtraditie.

Het nationalisme dat tot de nieuwe natiestaten van 1919 leidde, wilde de macht terughalen van de konings- en keizershuizen naar het volk zelf. Door die democratische agenda liep ook een etnische breuklijn: want tussen de Ieren en het Britse koningshuis, de Serviërs en de Osmaanse sultan, de Kroaten of Tsjechen en de Habsburgers, gaapte niet alleen machtsafstand maar ook een cultuurkloof. Na het verkrijgen van het zelfbeschikkingsrecht rond 1919 bleef die culturele zelfbevestiging een dominante factor in de nieuwe staten. En daar speelden de latere dictators op in. De belastingbetalers werden niet als burgers maar als etnische volksgenoten aangesproken: Wij Zijn Een Volk.

Wip-wapverhouding

Demos en ethnos lijken soms in een wip-wapverhouding te staan: als de ene omhoog gaat, zakt de ander omlaag. De zelfafschaffing van de rechtsstaat in het interbellum was een opzijschuiven van de demos door de ethnos. Democratie verviel tot etnocratie: een heerschappij uit naam van de culturele identiteit voor de eigen volksgenoten. Ik word dan ook niet vrolijk als ik zie hoe staatslieden of staatsinstanties zich in de nationale vlag hullen en de nationale nestgeur in stelling brengen. Hoe meer nationale vlaggen er achter een spreker te zien zijn (Trump!) hoe meer argwaan ik krijg over diens democratische betrouwbaarheid.

In het nieuwe nationalisme dreigt, eens te meer, een proces van etnocorruptie: een verval van de democratie tot een etnocratie. Men heeft een hekel aan internationale verdragen en verheerlijkt boreale superioriteit. Onder het mom van ‘soevereiniteit’ viert een unilateralistische Alleingang hoogtij, en alle problemen van de moderne wereld worden in de schoenen geschoven van Het Buitenland, migranten en een zondebokkenclub van ‘cultuurmarxisten’.

Hun leiders bespelen hun gevolg met charismatische gestes en langs alternatieve media uit naam van de nationale identiteit en iets wat ze ‘vrijheid’ durven te noemen. We kennen de voorbeelden. Ze zijn aan de macht in Polen, Hongarije, Rusland, Turkije, en binnenkort in Italië, en vormen een politieke oppositie van betekenis in veel andere Europese landen. Ze zijn ideologisch schatplichtig aan de fascistische bewegingen van het interbellum, maar dan moeten we niet zozeer aan Hitler, Mussolini of Stalin denken als wel aan de verdwenen tweederangsdictators in hun slagschaduw.

De natiestaat is denkelijk wel het best beschikbare constitutionele model, maar staat kennelijk bloot aan een sluipend politiek roestproces: etnocorruptie, het verglijden van democratie naar etnocratie. En dat vergt voortdurende waakzaamheid, en lessen trekken uit het verleden.

Over de auteur

author image
Joep Leerssen is emeritus hoogleraar Europese Studies, Universiteit van Amsterdam.

Meer essays