We moeten op weg naar een liefdevolle samenleving

05
author image
Ingrid Visseren-Hamakers
Leestijd: 6 minuten

Toelichting van de opinieredactie

Hoogleraar Ingrid Visseren-Hamakers is gespecialiseerd in de governance van milieuproblemen. Zij was in 2019 een van de coördinerende hoofdauteurs van het alarmerende internationale rapport over biodiversiteit (IPBES). Visseren-Hamakers vindt dat we niet de mens, maar dier en natuur centraal moeten stellen. Dat vind ik een zeer prikkelende stelling. Ze heeft het uitgewerkt in dit zaterdagessay. — Lydian de Kruiff

Ondanks een halve eeuw internationaal milieu- en natuurbeleid stapelen duurzaamheidsproblemen zich op. Om deze trend te doorbreken, is een fundamentele verandering van onze maatschappij nodig. We moeten naar een samenleving waarin ook dier en natuur centraal staan, schrijft hoogleraar Ingrid Visseren-Hamakers.

Dit jaar vieren de Verenigde Naties de 50e verjaardag van de Conferentie van Stockholm. Deze VN-conferentie over het menselijk leefmilieu, die in juni 1972 in de Zweedse hoofdstad plaatsvond, wordt gezien als de aftrap van het internationale duurzaamheidsbeleid. 113 landen ondertekenden daar een slotverklaring met 26 beginselen voor milieu en ontwikkeling en een actieplan met 109 aanbevelingen. We zouden aan de slag gaan voor een duurzame samenleving.

Maar opwarming van de aarde, verlies van biodiversiteit, mondiale vervuiling, aantasting van dierenwelzijn, armoede en de stikstofcrisis tonen aan dat we niet de nodige stappen wisten te zetten. De problemen verergeren en raken onze samenleving in toenemende mate in haar kern. Wat ging er in de afgelopen vijf decennia mis op het gebied van duurzaamheidsbeleid en hoe kunnen we het tij wél keren?

Grote veranderingen nodig

Allereerst was het duurzaamheidsbeleid te veel gericht op fysieke, specifieke milieuproblemen, zoals overbevissing of ontbossing. Hoewel de aanpak hiervan natuurlijk belangrijk is, is dit niet voldoende om de problemen structureel op te lossen. Het beleid had te weinig focus op de onderliggende maatschappelijke oorzaken van duurzaamheidsproblemen, zoals de economische structuren en waarden die ten grondslag liggen aan de samenleving. We kunnen onze economie verduurzamen door kleine aanpassingen, zoals beprijzing: het integreren van de milieukosten in de prijs van product of dienst.

Maar om werkelijk de stap vooruit te maken zijn ook grotere veranderingen nodig. Denk daarbij aan het hanteren van het concept brede welvaart als doel voor ons economisch beleid, in plaats van het 'engere' begrip van bruto binnenlands product (bbp) te gebruiken. Ook kunnen alle betrokken belanghebbenden (overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, burgers en kennisinstituten) bijdragen aan het veranderen van de waarden in onze maatschappij door te pleiten voor meer liefdevolle waarden, waarbij ook dier en natuur centraal.

Een effectief duurzaamheidsbeleid betekent dus fundamentele maatschappelijke verandering en raakt per definitie de kern van onze samenleving. Het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (IPBES) heeft deze fundamentele maatschappelijke verandering - ook wel transformatieve verandering genoemd - de volgende definitie gegeven: een ‘fundamentele systeem-brede reorganisatie van technologische, economische en sociale factoren, inclusief paradigma’s, doelen en waarden’. Het gaat dus om een allesomvattende verandering. En alle aan IPBES aangesloten lidstaten - waaronder ook Nederland - hebben de noodzaak tot deze transformatieve verandering erkend.

Het tweede probleem is dat we in het duurzaamheidsbeleid tot nu toe met verouderde doelen werkten. Een transformatieve verandering betekent ook verandering in termen van paradigma’s, doelen en waarden, zoals IPBES al aangaf. Wat mij betreft gaat hiermee zelfs het concept duurzame ontwikkeling – sinds de jaren ‘80 het kerndoel van het duurzaamheidsbeleid – op de schop. ‘De huidige wereldbevolking voorziet in haar behoeften zonder de komende generaties de mogelijkheid te ontnemen om in vergelijkbare mate in hun behoeften te voorzien’, was tot nu toe de definitie van duurzame ontwikkeling. Maar deze definitie is veel te antropocentrisch, te veel op de mens gericht. Ook plaatst het geen kanttekeningen bij economische groei.

'De beste indicator voor zo’n liefdevolle samenleving zou de sluiting zijn van alle Nederlandse slachthuizen'

De huidige 17 Sustainable Development Goals van de VN hebben dezelfde problemen. Zelfs de voor velen bekende ‘donut economie’ van de econoom Kate Raworth heeft onvoldoende aandacht voor andere belangen of waarden. Haar donut economie is een stap in de goede richting. Zij stelt dat de economie in de behoeftes van alle mensen zou moeten voorzien op zo’n manier dat de natuurlijke grenzen van onze aarde niet worden overschreden. Maar ook in haar donut is geen aandacht voor de behoeftes van niet-menselijke dieren of de intrinsieke waarde van de natuur.

Het is daarom tijd om de doelen van ons duurzaamheidsbeleid te vernieuwen, zodat ze het denken van déze eeuw, en niet die van de vorige, vertegenwoordigen. We hebben een ecocentrische, compassievolle en eerlijke duurzame ontwikkeling nodig. Waarin we de intrinsieke waarde van de natuur, het welzijn van mensen, en van niet-menselijke dieren wereldwijd respecteren. Daarom pleit ik ook voor een 18e UN Sustainable Development Goal, een ontwikkelingsdoel voor de gezondheid, welzijn en rechten van dieren. Met andere woorden: het is tijd voor een liefdevolle samenleving.

Landbouwhuisdieren

De beste indicator voor zo’n liefdevolle samenleving zou de sluiting zijn van alle Nederlandse slachthuizen. Dat zou betekenen dat we nog maar een klein aantal ‘landbouwhuisdieren’ zouden hoeven houden, die op een natuurlijke manier hun levens kunnen leiden. Ze zouden er niet zijn voor de productie of om ze op te eten, maar om van te genieten en voor hun gezelschap. En als ze oud zijn, mogen ze rustig thuis sterven.

Het derde probleem is dat we erg goed zijn in het maken van ambitieuze milieuafspraken, maar we voeren deze afspraken niet uit. Dat zie je internationaal, bijvoorbeeld bij de Conferentie van Stockholm, maar ook in Nederland waar het stikstofdossier het meest recente voorbeeld is. Het niet nakomen van bijna alle duurzaamheidsdoelen heeft tot gevolg dat er vervolgens allerlei kortetermijnmaatregelen moeten worden genomen, met alle maatschappelijke onrust van dien. Hadden we eerder onze verantwoordelijkheid genomen, dan hadden we problemen voorkomen en de noodzakelijke veranderingen rustiger kunnen vormgeven: de benodigde transformatie naar een duurzame samenleving was soepeler verlopen.

Ten vierde was het duurzaamheidsbeleid de laatste vijf decennia te weinig gericht op het prioriteren van duurzaamheid en te veel gebaseerd op marktdenken en het zoeken naar consensus. Hoewel prijsprikkels een rol kunnen spelen in duurzaamheidsbeleid, kan de markt niet alles. We hebben de afgelopen jaren te veel van de consument gevraagd en daar de verantwoordelijkheid gelegd voor de transformatie naar een duurzame samenleving. Maar soms is juist strenge wet- en regelgeving nodig. Wet- en regelgeving die de gezondheid en het welzijn van mensen, dieren en de natuur voorop stellen voor de belangen van bedrijven of sectoren die niet duurzaam produceren. Het beleid dient niet alleen innovatieve initiatieven die bijdragen aan de nieuwe, duurzame economie te ondersteunen, maar ook de ouderwetse economie af te bouwen. We moeten bedrijven die willen verduurzamen ondersteunen. En werknemers die nu nog werken in niet-duurzame sectoren en bedrijven, zoals kolencentrales, verdienen ondersteuning bij omscholing en moeten baangaranties krijgen in een duurzame sector. Op die manier vindt de afbouw van niet-duurzame sectoren op een eerlijke manier plaats.

Polderen werkt niet altijd

Daarnaast was het duurzaamheidsbeleid te veel op consensus gericht, waardoor dit soort processen vaak eindigt in slechte compromissen. Polderen werkt niet altijd. Vaak worden hierdoor bestaande machtsverhoudingen bestendigt en de ouderwetse, niet-duurzame economie versterkt. Terwijl voor transformatief beleid juist participatieprocessen nodig zijn, die bijdragen aan de emancipatie van belanghebbenden met hoge duurzaamheidsambities. Dit betekent een zorgvuldig georganiseerd proces waarin nieuwe, duurzame waarden en economie prioriteit krijgen.

Tot slot wordt het duurzaamheidsbeleid veel te sectoraal vormgeven. Noodzakelijke veranderingen, zoals die naar een duurzaam voedselsysteem, circulaire economie, natuurinclusieve samenleving, proefdiervrije innovatie, of klimaatneutraliteit, worden te weinig in samenhang gezien en bestuurd, terwijl ze elkaar juist positief of negatief beïnvloeden. Bovendien maken ze allemaal deel uit van de meer algemene transformatie naar een liefdevolle samenleving, waar mens, dier én natuur samen centraal staan.

Integraal

Door strategisch na te denken over de relaties tussen de verschillende transities, kunnen we de beoogde veranderingen versnellen. Zo heeft het terugbrengen van het aantal dieren in de landbouw als onderdeel van de voedseltransitie niet alleen een positieve invloed op de werkgelegenheid en het inkomen van boer(inn)en (aangezien meer boer(inn)en nodig zijn in een kleinschaligere, duurzame landbouw), maar ook op het dierenwelzijn, de natuur in Nederland en Zuid-Amerika (doordat de import van veevoer daalt), klimaatverandering, waterkwaliteit en -kwantiteit, en gezondheid. Een integrale aanpak zal deze positieve interacties versterken.

De liefdevolle samenleving is binnen handbereik voor natuur, dier, én mens. Er zijn ontelbare initiatieven die bijdragen aan de transformatie naar deze nieuwe economie en samenleving. We weten welke maatregelen de ouderwetse economie kunnen uitfaseren en de transformatie kunnen versnellen. Het is simpelweg de juiste prioriteiten stellen.

Over de auteur

author image
Ingrid Visseren-Hamakers is hoogleraar environmental governance and politics aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.

Meer essays