Waarom kwam de euro er eigenlijk? Al sinds de jaren zeventig zijn er ideeën over één gezamenlijke Europese munt, maar er moet eerst een muur omvallen voordat er schot in de zaak komt. Duitsland herenigt in 1990, waardoor het demografisch en economisch een stuk groter is dan de andere Europese landen.
Vooral de Fransen zijn bang voor een herhaling van het verleden en eisen dat Duitsland zich verankert in Europa. 'Er is een Europese Unie nodig om een potentieel gevaarlijk Duitsland in Europa onder controle te houden', verklaart bondskanselier Helmut Kohl. Duitsland belooft in een monetaire unie te stappen, en dus zijn oersterke mark op te geven voor de gedeelde euro.
Nederland komt te boek te staan als een van de grondleggers van die euro, al gaat dat gepaard met een diplomatieke afgang. Als voorzitter van de Europese Gemeenschap stelt Nederland in 1991 de oprichting voor van een Europese Politieke Unie, terwijl het zich daar de voorgaande decennia juist met hand en tand tegen verzette.
Het is een vlucht vooruit: beter dat Brussel meer te zeggen krijgt, dan de as Berlijn-Parijs. Het Nederlandse plan krijgt alleen steun van België en gaat dus rechtstreeks de prullenbak in. 'Nederland ging af als een gieter', verklaart minister Hans van den Broek van Buitenlandse Zaken later.
Om het gezichtsverlies weg te poetsen maakt Nederland werk van het Verdrag van Maastricht, dat de twaalf EG-lidstaten op 9 december ondertekenen en dat ook de basis legt voor de Economische en Monetaire Unie (EMU). Niet iedereen mag daar zomaar aan meedoen. Kandidaat-lidstaten moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. Zo mag de staatsschuld niet meer bedragen dan 60% van het bruto binnenlands product (bbp) en moet het begrotingstekort lager zijn dan 3%. Verder moet de inflatie onder controle blijven.
Grote obstakels, zo blijkt bij de evaluatie in 1997. Slechts vier landen voldoen aan alle voorwaarden en maar twee willen nog meedoen: Luxemburg en Frankrijk. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk passen ervoor. Gelukkig voor Nederland, dat dan een schuldgraad heeft van 72%, is al snel duidelijk dat bij de beoordeling van de kandidatuur van een land voor de eurozone ook politieke overwegingen meetellen. Daardoor krijgen alle aspiranten groen licht, op Griekenland na.
Minister van Financiën Gerrit Zalm dreigt er nog mee dat Nederland niet zal meedoen als Italië bij het clubje mag. Een land met zo'n zwakke budgettaire reputatie de muntunie in loodsen zal funest zijn voor de monetaire en begrotingsstabiliteit, vreest Zalm. Het dreigement valt in dovemansoren en Nederland bindt uiteindelijk in.
De landen die samen in de eurozone zijn gestapt delen vanaf 1999 de euro, om te beginnen op papier. Het duurt tot 2002 tot de inwoners van de eurozone de munten en biljetten echt in handen hebben. Dan blijken de voordelen. Wie vóór de invoering van de euro met ƒ1000 door de huidige negentien eurolanden trok en dat bedrag in elk land liet omwisselen voor de lokale munt, kwam uiteindelijk met ƒ668 terug. En dan had je, behalve de commissies van 2% voor het omwisselen, nog niets uitgegeven.
Voor ondernemers is de euro ook voordelig. Vóór de euro moeten ze bijvoorbeeld altijd in de gaten houden of de munt waarmee buitenlandse klanten betalen niet te veel in waarde daalt. Dat zou zwaar nadelig zijn. Om negatieve wisselkoerseffecten te voorkomen, dekken ze dus hun valutarisico af, maar dat is verre van gratis. In 1990 becijfert de Europese Commissie dat de kosten daarvoor gelijkstaan aan 0,07% tot 0,08% van het bbp van de Europese Gemeenschap, die dan uit twaalf landen bestaat.
Het aantal landen dat de euro doorvoert, groeit in de loop der jaren. De in 2004 tot de EU toegetreden Baltische staten omarmen de eenheidsmunt, net als Slowakije, Slovenië en de eilandstaten Cyprus en Malta. Kroatië en Bulgarije willen snel afscheid nemen van hun eigen munt. Maar euro-invoering is vloeken in de kerk in Polen, Tsjechië en Roemenië. Ze maken allerminst haast.
Ze zijn ook niet de enige sceptici. Volgens de Europese verdragen is het uiteindelijke doel van alle EU-lidstaten om de euro te gaan voeren, maar de 'oude' lidstaten Zweden en Denemarken gingen er nooit toe over. De Denen bedongen zelfs een opt-out. Al is de Deense kroon alleen in naam een zelfstandige munt, in de praktijk is hij gekoppeld aan de euro en kan hij dus niet meer of minder waard worden ten opzichte van de eenheidsmunt.
Wie verdedigt de jonge euro eigenlijk? Dat is vanaf 1999 de Europese Centrale Bank, met de Nederlander Wim Duisenberg als zijn eerste topman. De belangrijkste taak van de ECB is de garantie van de
prijsstabiliteit.Daarvoor hanteert de ECB een doelstelling van 2%. Dit is dus geen echte prijsstabiliteit, aangezien bij een inflatie van 2% per jaar de prijzen elke 35 jaar verdubbelen. Correcter is dus om te spreken van ‘een stabiele ontwikkeling van de prijzen’.
Dat doet ze vooral door het goedkoper of duurder te maken voor burgers, bedrijven en overheden om geld te lenen. Klinkt simpel, maar het is eigenlijk
best complex.Het idee achter het goedkoper of duurder maken van lenen is dat het de economische activiteit stimuleert of afremt. Een lagere rente maakt het bijvoorbeeld aantrekkelijker om spaargeld uit te geven en om investeringen te doen. Grote bedrijvigheid leidt onder meer tot een krapte op de arbeidsmarkt. Als bedrijven de hoge looneisen die daarmee gepaard gaan doorvertalen in de prijzen van hun goederen en diensten loopt de inflatie op. Het rentebeleid waarmee de centrale bank prijsstabiliteit tracht te garanderen, werkt als volgt. De basisrente is de vergoeding die banken betalen als ze geld willen lenen van de ECB. Die kredieten verstrekt Frankfurt via een veilingsysteem. De depositorente is de vergoeding voor het geld dat banken voor de duur van een nacht bij de ECB onderbrengen. Die ligt normaal 1 procentpunt onder de basisrente. Als banken daarentegen bijkomend geld willen lenen, kost hun dat een strafrente van 1 procentpunt boven de basisrente. Op de interbancaire markt kunnen de banken ook gewoon geld van elkaar lenen. Hoe lager de basisrente, hoe goedkoper het is voor banken om te lenen van de ECB, en dan kunnen ze dus ook de rentes verlagen die ze zelf rekenen voor bijvoorbeeld hypotheken en bedrijfsleningen. Dat moet consumeren en investeren, en zo de economie, aanmoedigen. Dit 'conventionele' rentebeleid van de ECB zal een kleine tien jaar standhouden, tot de financiële crisis uitbreekt.
Helder communiceren over monetair beleid is hoe dan ook een gave, zoals de voormalige hoofdeconoom Peter Praet ooit pijnlijk illustreerde.
Op 1 januari 2002 is het echt zover: Europeanen in twaalf landen kunnen voor het eerst betalen met eurobiljetten. In december 2001 krijgen Nederlandse burgers alvast een gratis setje euromunten om te oefenen. Daarin zitten geldstukken van €1 en €2, en van 1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent.
Dat de munt 'euro' heet, en niet 'ecu' (de naam van zijn tijdelijke voorganger) heeft een eenvoudige reden. De écu was de naam van een oud-Franse munt, en daar willen de Duitsers niet van weten. Ook voor het ontwerp van de bankbriefjes is het schipperen. Afbeeldingen van Europese figuren zoals Jean Monnet of Paul-Henri Spaak blijken te Frans of te Belgisch.
Datzelfde bezwaar geldt zelfs voor planten en bloemen, die te sterk gelinkt zouden zijn aan bepaalde landen. Uiteindelijk komen er onbestaande bruggen uit de bus. Die stoten niemand voor het hoofd.
Opmerkelijk genoeg bestaan die bruggen ondertussen wel. De Zuid-Hollandse gemeente Spijkenisse heeft de zeven eurobruggen in miniatuurversie nagebouwd als verbinding tussen de nieuwe woonwijk Het Land en de rest van de gemeente. Die van €50 (renaissancestijl) is bruinrood, die van €100 (barok en rococo) gifgroen.